Devotie in Deventer

Krijn Pansters - Koen Goudriaan (ed.), Vernieuwde innigheid. Over Moderne Devotie, Geert Grote en Deventer (Deventer reeks; Nieuwegein: Arko, 2008), 151 blz., ISBN 978-90-5472-074-4. €34,50 (Amsterdam: Weka, €21,20)

Gelukkig zit de wetenschappelijke interesse voor de Moderne Devotie na tien jaar van bijzonder intensief en productief onderzoek nog steeds in hoogconjunctuur. Na de vele publicaties uit met name Amsterdamse, Münsterse en Nijmeegse hoek, was het in 2008 de beurt aan Notre Dame (Indiana) en Deventer, de ontstaansplek van de Moderne Devotie.

John van Engen (Notre Dame) publiceerde zijn Sisters and Brothers of the Common Life, een waardige opvolger voor A. Hyma’ The Christian Renaissance. A History of the “Devotio Moderna” of R. Posts The Modern Devotion, terwijl ‘Deventer’ (met Deventer, Groningse, Amsterdamse, Utrechtse en Leidse auteurs) Vernieuwde innigheid op de markt bracht, een kleurrijk boek met wetenschappelijke wortels en populaire pretenties. Beide boeken willen een nieuwe synthese bieden waarin hoofdlijnen van recent onderzoek terug te vinden zijn, maar waar Sisters and Brothers substantieel onderzoek combineert met een aantal nieuwe thesen, probeert Vernieuwde innigheid toch met name inzichten uit recent (gepubliceerd) onderzoek van de zes auteurs zelf in een nieuwe configuratie, in een Deventer verband, te plaatsen.

Dat laatste is meteen ook het grootste euvel van Vernieuwde innigheid: de ongemakkelijke spagaat tussen de Moderne Devotie als geheel en de Deventer invalshoek. Terwijl het hoofdstuk ‘Geert Grote en Deventer’ nog enigszins beide polen (men spreekt in de inleiding zelf van ‘twee polen’) in evenwicht houdt, lijken de meer algemene hoofdstukken (‘Een beweging met allure’ en ‘Arbeid en gebed, lied en tekst’) in bepaalde opzichten haaks te staan op de specifieke Deventer hoofdstukken (‘De gouden eeuw van Deventer’ en ‘Het gebouwde erfgoed in Deventer’). Maar had dat met een dergelijke publicatie in de ‘Deventer reeks’, een initiatief van de Deventer NV Bergkwartier, Maatschappij tot Stadsherstel, wel anders gekund?

Hoe schizofreen het boek qua opzet ook is, het informeert de lezer uitstekend over het wel en wee van deze beroemde en succesvolle Deventer ‘beweging met allure’. Het is, met andere woorden en met alle respect, meer dan heemkunde. We mogen echt wel van een klein maar kleurig ‘ handboek’ over de Moderne Devotie spreken. Met name de presentatie van de devote lied- en gebedscultuur vult aan wat het internationale ‘handboek’ van Van Engen laat liggen.

De opzet is als volgt (ik volg hier de formuleringen van de inleiding): in hoofdstuk 1 geeft Clemens Hogenstijn een schets van het middeleeuwse Deventer als decor voor het ontstaan van de Moderne Devotie; hoofdstuk 2, van de hand van Wybren Scheepsma, is gewijd aan de stichter van de beweging en aan de start van deze beweging voor zover die in Deventer kan worden gesitueerd; in hoofdstuk 3, door Koen Goudriaan, staan daarentegen de tijd, plaats en gevarieerdheid van leefvormen van de Moderne Devotie centraal, oftewel de ‘uitgebreidheid’ van de beweging; in hoofdstuk 4, over de spiritualiteit van de devoten, gaat het over het dagelijks leven in een zusterhuis (Anne Bollmann), over muziek en liedcultuur (Ulrike Hascher) en over boek en tekst (Koen Goudriaan); en in hoofdstuk 5 neemt Henk Nalis de lezer mee op een wandeling door de stad om hem te tonen wat er geworden is van de gebouwde nalatenschap van de Deventer broeder- en zusterhuizen.

Het boek kenmerkt zich door een streven naar volmaaktheid, maar ook door deugden en door zonden, als ware het een devote broeder of zuster op zijn of haar Deventer levenspad. Het streven naar volmaaktheid toont zich in de samenstelling van deze groep auteurs, het brede perspectief van het boek en de mooie uitvoering. Zo maken Goudriaans overzichtsartikel en de vele afbeeldingen het boek tot een echte aanrader. Deugden heeft het boek waar het gaat om de uitvoerige beredeneerde bibliografie en de toegankelijke wijze waarop de auteurs hun kennis presenteren. Men wordt dus even aangenaam als echt geïnformeerd. Van zonde getuigen de genoemde discrepantie tussen ‘Deventer’ en ‘Devotie’ en een aantal vreemde perspectiefwisselingen of onhandige redeneringen.

Zo is het maar helemaal de vraag of Geert Grote aan Florens Radewijns heeft gevraagd om hem op te volgen als leider van de Moderne Devotie (p. 43), alsof het in 1384 reeds de Beweging betrof die we kennen van decennia later. Is het zo dat Johannes Brinckerinck met de introductie van het ‘gemene leven’ (het hebben van een gemeenschappelijke kas) een geestelijk instituut creëerde dat in zijn tijd in Deventer in een grote behoefte bleek te voorzien (de Moderne Devotie), of was hij, volgens de regel die in de tekst aan deze zin voorafgaat, vooral degene die dit principe invoerde en verbreidde binnen de Moderne Devotie? (p. 47). Deze passage is op zijn minst onduidelijk. Verder: Rekenden de burgers en hun regering de vele huizen waar de christelijke naastenliefde in de praktijk werd gebracht tot het geestelijk leven (p.13), of sluipt hier het moderne gebruik van de categorie ‘geestelijk leven’ in de hoofden van de middeleeuwse Deventenaren? En ten slotte: ontleenden de stadsregeringen in het Oversticht hun samenstelling, inrichting en bevoegdheden aan het zogenaamde Oost-Nederlandse model (p. 17) of haalt de auteur hier eerder de hedendaagse wetenschap en de middeleeuwse praktijk door elkaar? Dergelijke anachronismen en storende fouten tegen de zuivere historische argumentatie zijn er te veel, met name in het eerste artikel.

Het grote verhaal schuwt desondanks de deskundige analyses niet. Zo zijn er bijvoorbeeld drie basisingrediënten voor de Moderne Devotie: de bekeringsdrift van Geert Grote, het geld en de moed van sommige lokale bestuurders, en de geloofsijver van honderden religieus geïnspireerde mannen en vrouwen uit de wijde regio (p. 51). Ook zijn er twee rode draden door de geschiedenis van de Moderne Devotie: het vrouwenoverwicht en de voortgaande verkloostering (p. 63). Verder komen er in de Moderne Devotie twee sociale bewegingen (groepen) samen: allochtone vrouwen uit de plattelandsmassa op zoek naar geestelijk onderdak en identiteit, en autochtone vrouwen uit de stedelijke elite die leiding en infrastructuur konden bieden (p. 54). Als laatste voorbeeld noem ik de observatie dat binnen de Moderne Devotie arbeid en gebed zo in elkaars verlengde lagen, dat arbeid een verinnerlijking teweeg kon brengen en de werkplek de plaats van intensieve spirituele ervaring kon worden (p. 86-87). Op deze wijze vormen heldere argumentatielijnen de bedding van een boeiend betoog.

Ten slotte valt de bedenker van de nieuwe term Vernieuwde Innigheid (voor Moderne Devotie) te prijzen om zijn moed, maar ik vermoed dat deze te nauwe nieuwe zak voor oude wijn al weer snel scheuren gaat vertonen.