Callewier en het onderzoek naar de laat-middeleeuwse geestelijkheid in Nederland en België. Drie dissertaties met elkaar vergeleken

Frans Gooskens – Hendrik Callewier, De papen van Brugge. De seculiere clerus in een middeleeuwse wereldstad, 1411-1477 (Dissertatie KU Leuven 2011; Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2014) 411 pp., ISBN 978-90-5867-984-0, €55 (hardcover), €41 (ebook)

In het jaar 2011 verdedigde historisch onderzoeker Callewier met succes in Leuven zijn dissertatie over de laatmiddeleeuwse geestelijkheid in de stad Brugge. Drie jaar later verscheen bij Universitaire Pers Leuven een handelseditie van zijn dissertatie. Met deze uitgave beschikken we over drie omvangrijke dissertaties binnen dit onderzoeksgebied, want eerder verschenen de publicaties van Bijsterveld over de pastoors in Noord-Brabant en van Van den Hoven van Genderen over de kanunniken van Oudmunster te Utrecht.

Callewier verzamelde voor zijn onderzoek gegevens over 1298 geestelijken uit de periode 1411-1477. Ongeveer 25% van zijn onderzoeksgroep bleef in zijn dissertatie buiten beeld, omdat zij nooit in Brugge verbleven om hun kerkelijk ambt zelf in te vullen. Bijsterveld1 bestudeerde voor zijn studie over de pastoors 1201 personen over de periode 1400-1570, dat was ongeveer 25% van het totaal aantal pastoors in dit gebied. Van den Hoven van Genderen2 beperkte zijn onderzoek tot de periode 1347-1528 en hij verzamelde gegevens over 216 Utrechtse kanunniken.
Alle drie de dissertaties zijn omvangrijk. Bijsterveld kwam tot 508 pagina's (exclusief de digitale bijlagen 3-6), Van den Hoven van Genderen tot 831 pagina's en de originele dissertatie van Callewier telt 696 pagina's (de handelseditie 411 pagina's). Deze omvang valt deels te verklaren door de grote bronnenkennis en het uitgebreide gebruik van de bestaande literatuur door deze drie auteurs, maar ook door het gebruik de prosopografische methode. Deze methode beschrijft een groep van personen op basis van gemeenschappelijk kenmerken. Het voordeel van deze methode is dat er vergelijkbare gegevens naar boven komen die kwantitatief zijn onderbouwd, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs en het naleven van de residentie- en celibaatverplichtingen. Het nadeel van deze aanpak is dat de auteurs niet werden uitgedaagd om te komen tot een scherpe vraagstelling en dat een verwijzing naar de prosopografische methode al voldoende lijkt. De studies waaieren daarom alle drie breed uit, waarbij Callewier nog de meeste zorg heeft besteed aan de vraagstelling.
Een eerste punt dat ik naar voren wil halen uit de publicatie van Callewier is de gekozen publicatievorm. Zijn de dissertaties van Bijsterveld en Van den Hoven van Genderen nog compleet uitgegeven op papier, de dissertatie van Callewier is alleen beschikbaar als een ingekorte handelseditie. In deze handelseditie is ca. 40% van de inhoud van de dissertatie verdwenen, is er soms tekst toegevoegd en hebben de hoofdstukken een andere volgorde. Als onderzoeker vind ik dat jammer en ik zou het liefste hebben dat alle dissertaties direct digitaal en compleet beschikbaar zijn. De ingedikte handelseditie is ook een risico voor de onderzoeker zelf, die nu wordt beoordeeld op een slechts een deel van het resultaat van zijn promotiearbeid. Callewier meldt voorts in zijn boek dat hij een databank heeft verzameld met alle gegevens. Graag zou ik deze gegevensverzameling op internet gepubliceerd zien. Ik heb zelf veel gehad voor mijn eigen onderzoek aan de databankgegevens die voortkwamen uit het onderzoek van Bijsterveld (bijlagen 5 en 6). Daarmee kunnen weer andere dwarsverbanden worden gelegd en komt er bronnenmateriaal beschikbaar dat anders onder de radar zou blijven.

Hoofdstukken Handelseditie Callewier Dissertatie Callewier Bijsterveld 1993 v.d. Hoven van Genderen 1997
(incl. voetnoten)
Inleiding        
0.1 Vraagstelling 7 10 6 10
0.2 Methode en bronnen 6 10 20  
0.3 Brugse kerken 23 52 34 (organisatie) 102 (organisatie)
1 Beeldvorming        
1.1 Opleiding 24 30 78 48
1.2 Wijdingen 22 28 11 8
1.3 Absenteïsme 24 36 22 20
1.4 Levenswandel 64 117 48 53
2 Sociale stratificatie 2      
2.1 Geografische en sociale herkomst 16 24 41 34
2.2 Loopbaan 34 40 51  
2.3 Mythe proletariaat 32 54    
3 Interactie stad en hof 2     82 (verwerving prebendes)
3.1 Stedelijke gemeenschap 18 40    
3.2 Lokroep muze 38 36    
3.3 Clericus of klerk 28 38    
Gemeenschapszin en corporatieve structuren   24    
Kerkgebouw       180
Epiloog 4      
Totaal 411 696 508 831

Tabel. Vergelijking van de inhoud van de handelseditie en de dissertatie van Callewier met de dissertaties van Bijsterveld en van Van den Hoven van Genderen. Aangegeven het aantal pagina's per hoofdstuk/thema.

Een tweede punt dat ik wil benadrukken is de vergelijkbaarheid van de drie dissertaties door de prosopografische aanpak. Vooral op een aantal kernthema's (absenteïsme, scholing, wijdingsgraden, sociale en geografische herkomst, handhaving celibaat) zijn de publicaties redelijk vergelijkbaar en vullen ze elkaar aan. Callewier verwijst ook regelmatig naar de twee andere dissertaties en bespreekt de overeenkomsten en verschillen. Dat is een positief punt.
Een derde punt dat aan bod moet komen zijn de onderzoeksvragen van Callewier. Callewier heeft in zijn boek drie delen aangebracht, die weer rond drie onderzoeksvragen zijn opgebouwd.
In het eerste deel toetst hij het negatieve beeld van de laatmiddeleeuwse geestelijkheid aan de bronnen in Brugge. Zijn vraag is daarbij of er kerkhervorming op gang kwam in Brugge in deze periode. Verder wil hij weten of externe druk van leken hierbij een rol speelde of de geestelijkheid zelf. Zijn conclusie hierbij is dat er geen georganiseerde groep binnen de Brugse geestelijkheid bezig was met kerkhervorming. Er was slechts sprake van enkele individuen die hiermee bezig waren en dan nog vaak personen die van buiten Brugge kwamen. Zoals bijvoorbeeld Guillaume Fillastre, die tussen 1460 en 1473 bisschop van Doornik was. Deze kreeg echter niet veel voor elkaar, vooral door de kerkelijke privileges van het Sint-Donaaskapittel. Volgens Callewier zou vooral druk van de stadsbevolking op de geestelijkheid veranderingen in de kerk op gang hebben moeten brengen. Het bewijs dat hij hiervoor aanvoert is niet al te sterk, want vooral gebaseerd op secundaire literatuur en niet op primaire bronnen uit Brugge. Hierbij wreekt zich zijn sterke punt (een goed afgebakende onderzoeksgroep van geestelijken) met een zwak punt (geen zicht op de reguliere geestelijkheid en op families die geen of weinig geestelijken leverden). Een vooraanstaande Brugse familie als de Adornes, die veel familieleden bij de kartuizers stalde, bleef daardoor buiten beeld. We lezen ook weinig over de observante bedelordes in deze Vlaamse stad. Voor de Brugse wereldlijke geestelijkheid komt uit de studie van Callewier geen beeld naar voren van een veranderingsgezinde groep, maar een beeld van stabiliteit en behoudzucht binnen de Brugse kanunniken, kapelaans en pastoors.
In het tweede deel van zijn boek gaat Callewier dieper in op de sociale en geografische herkomst van de Brugse geestelijken en hun loopbaan. Hij voegt hierbij een hoofdstuk in over netwerken. Daarin behandelt hij vooral de rol van patroons bij het bemachtigen van kerkelijke ambten. Patroons en instanties met invloed op de benoemingen waren de Bourgondische hertog, de paus, de proost van Sint-Donaas, de kanunniken, de universiteit van Leuven en leken die een kapelanie stichtten. Daarnaast speelden het stadsbestuur van Brugge en de bisschop van Doornik een rol bij de benoemingen. Een centrale instantie die de kwaliteit van de kandidaten toetste was er niet en daarom kwamen er personen van verschillende sociale afkomst en met een verschillend opleidingsniveau in aanmerking voor een officie of een beneficie. Pas met de kerkhervormingen van het Concilie van Trente zouden de eisen voor de aan te stellen geestelijken strenger worden en bewaakt door de bisschoppen. Bisschoppen, die juist in de vijftiende eeuw bijna niets in Brugge te zeggen hadden.
In het derde deel van zijn studie beschrijft Callewier vooral de rol van muziek, cultuur en onderwijs. Brugge werd een vooraanstaand centrum voor kerkmuziek en koren. Vanaf het eind van de veertiende eeuw ontwikkelde de polyfone zang zich in Brugge. Kapittels en vorsten dongen naar de diensten van Brugse zangers en er moest vaak diep in de buidel worden getast om ze voor de stad te behouden.
Een laatste punt van belang voor deze dissertatie, maar eigenlijk voor alle studies over de laatmiddeleeuwse geestelijkheid, is de context en de toon van de publicatie. Callewier zegt in zijn eigen publicatie dat hij wantoestanden wil bestuderen zonder te oordelen en ze wil bekijken vanuit de context van die tijd.3 Zo zou je de clerus kunnen beoordelen vanuit het licht van de zestiende-eeuwse Reformatie en dan de wantoestanden in de middeleeuwse kerk extra opblazen om de protestante kerkrevolutie te verklaren. Is het Callewier gelukt om deze neutrale toon te vinden? Voor een deel zeker, waar hij alle wantoestanden op een rij zet (overtreding celibaat, absenteïsme, wangedrag) zonder te oordelen en de sancties vanuit de verschillende kerkbesturen erbij vermeldt. Soms sluipt er een onverwacht waardeoordeel in zijn boek. Zo heeft hij het over het 'repressieve beleid' (p. 176) van de katholieke kerk in de zestiende eeuw bij het doorvoeren van het nieuwe beleid dat was ontwikkeld tijdens het Concilie van Trente. Hij onderbouwt deze uitspraak niet. Callewier lijkt te suggereren dat de wereldlijke geestelijken zowel de protestante hervorming als de 'repressieve' contrareformatie over zichzelf afriepen. Ze hielden de bisschop bewust zoveel mogelijk buiten hun stad en ze reageerden niet op incidentele kritiek op hun functioneren vanuit de burgerij van de stad.
Ik blijf na het lezen van dit boek wel met de vraag zitten wat de Brugse geestelijken dan wel goed deden. Uit het boek blijkt immers dat er vanuit de bevolking weinig protest was tegen de geestelijken. Er is de studie van Duffy over Engelse kerk in de vijftiende en zestiende eeuw.4 Er was op het Britse eiland onder brede lagen van de bevolking verzet tegen de protestante reformatie en men wilde de oude kerk met zijn vele heiligendagen en processies behouden. Blijkbaar was de keus van de kerk in deze periode zich te concentreren op de uitdeling van de sacramenten een keus die aansprak bij de bevolking. Er is in de studie van Callewier weinig te lezen over problemen met de uitvoering van missen, zeker niet op de feestdagen of bij dopen, huwelijken en begrafenissen. De kerken boden hierbij het decorum en de rituelen die mensen geruststelden of een goed gevoel gaven. Een nadeel van deze prioriteit was wel dat het een kerk van regeltjes en uiterlijk dreigde te worden.
Callewier heeft met zijn boek weer een aantal belangrijke puzzelstukken gelegd voor het grote beeld van de laatmiddeleeuwse geestelijkheid. De uitdagingen liggen op het vlak van het verbinden van de religieuze ontwikkelingen van de vijftiende eeuw in de verschillende regio's binnen de Nederlanden.

  • 1. A-J. A. Bijsterveld, Laverend tussen Kerk en wereld. De pastoors in Noord- Brabant 1400-1570 (Dissertatie. Amsterdam 1993).
  • 2. B. van den Hoven van Genderen, De Heren van de Kerk. De kanunniken van Oudmunster te Utrecht in de late middeleeuwen (Dissertatie. Zutphen 1997).
  • 3. Een inleiding over de studie van de kerkgeschiedenis van de 15e eeuw: J. Van Engen, 'Multiple Options: The World of the Fifteenth-Century Church', Church History 77 (2008) pp. 257-284.
  • 4. E. Duffy, The stripping of the altars. Traditional religion in England c. 1400-c. 1580 (New Haven London 2005).