De bouwgeschiedenis van de abdij van Averbode

Birgit Dukers - Marleen De Ceukelaire, Frans Doperé, Roland Dreesen, Michiel Dusar, Herman Janssens, Francis Tourneur e.a., De Abdij van Averbode. Een verhaal van steen en marmer, (Averbode: Norbertijnenabdij Averbode, 2017) 188p. ill ISBN 978-90-9030442-7

De Abdij van Averbode, een norbertijner klooster, ligt in de provincie Vlaams-Brabant in België. De geschiedenis van het complex gaat terug tot de twaalfde eeuw. In De Abdij van Averbode. Een verhaal van steen en marmer wordt de bouwhistorische geschiedenis van het klooster uitvoerig behandeld.

In 1134 werd de abdij gesticht bij een al bestaande kapel, die werd afgebroken voor de bouw van een nieuwe kloosterkerk met pandhof en bijgebouwen. De abdij kende een bloeiperiode in de vroege zestiende eeuw, maar ten tijde van de godsdienstoorlogen, enkele decennia later, werden de paters gedwongen het complex te verlaten en konden pas begin zeventiende eeuw terugkeren. Het klooster verkeerde in slechte staat en werd in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw weer herbouwd, gerenoveerd en verfraaid. Een zelfde proces voltrok zich eind achttiende eeuw; de abdij werd in 1796 opgeheven door de Fransen, waardoor de paters gedwongen waren te vertrekken, maar in 1834 slaagde men er toch weer in de gemeenschap nieuw leven in te blazen. Ook toen waren de kloostergebouwen – met uitzondering van de kerk – in de tussentijd gebruikt als handel in bouwmaterialen en moest er weer veel hersteld worden. De financiële middelen hiervoor waren pas eind negentiende eeuw beschikbaar. Helaas was de rampspoed voor het klooster nog niet voorbij: in 1942 brandde het hoofdgebouw af door een schoorsteenbrand en wederom moest er herbouwd worden. Daarnaast vonden er ook in de twintigste eeuw de nodige moderniseringen plaats. Toch is het huidige abdijcomplex nog steeds een indrukwekkend geheel, met een reeks fraaie gebouwen.

Een belangrijk esthetisch onderdeel van de architectuur is de toepassing van een groot aantal verschillende soorten natuursteen en marmer, zowel van Belgische bodem als van elders uit Europa. Het is dit aspect van de bouwgeschiedenis van de abdij, dat in het boek ‘De Abdij van Averbode, een verhaal van steen en marmer’ nader wordt toegelicht. Het boek is geschreven door een team van historici, natuursteenspecialisten, geologen en conservatoren.

In de inleiding beschrijft men de algemene bouwgeschiedenis van het complex, als kapstok voor de volgende hoofdstukken. Daarna volgt het boek als het ware de rondgang van de bezoeker, die van gebouw naar gebouw gaat. Te beginnen bij de poort en binnenplaats, vervolgens de kerk en het abdijgebouw en tenslotte een aantal losse bouwsels op het kloosterterrein. Per gebouw wordt beschreven welke natuursteen- en marmersoorten er zijn toegepast en waar deze vandaan komen. De hoofdtekst richt zich op de gebouwen, hun exterieur en interieur en de specifieke kenmerken van de toepassing van de natuursteen. Daarnaast zijn er de informatieve teksten, in grijze kaders, die nader ingaan op de winning, verspreiding en toepassing van bepaalde steensoorten en daarbij als het ware over de kloostermuren kijken naar de nabije omgeving (Wallonië) en verderaf gelegen gebieden (Frankijk, Italië). Men beperkt zich niet tot de pure steen- en marmerafwerkingen, maar ook de laatachttiende-eeuwse marmerimitaties van de Duitse stukadoor F.X. Bader komen aan bod: ook deze waren bedoeld om als steen geïnterpreteerd te worden.

Het boek is rijkelijk geïllustreerd, zowel met foto’s als met overzichtelijke kaartjes en plattegronden, waardoor de materie, die voor leken welllicht soms erg vakinhoudelijk is, tot leven komt. Hiermee is het boek zowel interessant voor bouwhistorici en natuursteenspecialisten, als voor de in kunst geïnteresseerde bezoeker van de abdij. De uitgebreide literatuurlijst achterin, evenals het geologisch woordenboek, maken de uitgave compleet.

Het boek laat zien dat het klooster een schatkamer van natuursteensoorten uit binnen- en buitenland is en maakt dit op een levendige manier inzichtelijk. De enige kanttekening die er te maken is, is dat het boek eindigt op het moment dat alle gebouwen bezocht en belicht zijn: een samenvattende conclusie ontbreekt. Het zou interessant zijn om na deze boeiende rondgang door de abdij de meer algemene conclusies nog eens op een rij te zetten. Waarom zijn er zoveel natuursteensoorten toegepast en hoe bijzonder is dit in nationale context? Wat is de betekenis van de toepassing van de verschillende soorten? Een dergelijke uitleg zou het boek nóg completer maken dan het nu al is.