Presentatie van de handschriften van het norbertinessenklooster Gempe bewaard in de Parkabdij

Inga Behrendt
Bijdrage aan het Signum Symposium 2018: Premonstratenzers en premonstratenzerinnen in middeleeuws Brabant

Muziek en gezang, ook bij de norbertinessen, is een thema dat wel veel belangstelling wegdraagt. In de afgelopen jaren bestudeerden verschillende musicologen als Inga Behrendt, Celine Drèze, Sarah Long en Pieter Mannaerts zowel de middeleeuwse gezangen als de premonstratenzer muziek uit latere tijden. Naast het Antifonarium Tsgrooten dat de Tongerlose abt Antonius Tsgrooten in 1522 bestelde bij de in Averbode werkzame scribent Franciscus Van Weert, verdient de uitzonderlijke collectie koorboeken van de kloosterzusters van Gempe te Sint-Joris-Winge een ereplaats. Niet minder dan zesentwintig handschriften uit de moderne tijd worden in het archief van de Parkabdij bewaard. Dit maakt van de muziekhandschriften uit Gempe een bijzondere collectie, die nog veel te weinig gekend en bestudeerd is. De meeste handschriften dateren uit de achttiende eeuw. Het betreft vooral antifonaria en hymnaria, enkele graduales, responsoriales en een missaal.

Volgens een zestiende-eeuwse kroniek werd het klooster van Gempe gesticht door de Leuvense ridder Renier van Udekem (†1253) om een onderkomen te vinden voor zijn acht dochters, voor wie hij onmogelijk geschikte huwelijkskandidaten kon vinden. Ondanks aanvankelijk protest van de naburige Parkabdij, slaagde de stichter er finaal in de toestemming van het generaal kapittel van de orde van Prémontré te verkrijgen in 1221. De abt van Park zou als vader-abt van de zustergemeenschap fungeren, die als proosdij opstartte in het kasteel van Pellenberg. In 1230 betrokken de premonstratenzerinnen een klooster in het stromingsgebied van de Wingebeek, te midden van hertogelijke vijvers (vandaar de oorspronkelijke naam: ’s-Hertogeneiland). Met oog voor een betere levenskwaliteit verhuisde de proosdijgemeenschap in 1252 naar een minder drassige leefomgeving aan de overzijde van de hoger gelegen weg van Leuven naar Diest en Halen. De relatieve autonomie van de zusters werd in late middeleeuwen gefnuikt met als orgelpunt de degradatie van het klooster tot een van de Parkabdij afhankelijke priorij in 1487.

In zowat de helft van de handschriften van de Gempense collectie worden de namen van de zusters genoemd die het handschrift hebben geschreven en van diegenen in wiens gebruik het is geweest. Op basis van deze bezitters- en gebruiksnotities, kan met zekerheid vastgesteld worden dat zeven handschriften met zekerheid uit Gempe afkomstig zijn. Het onderzoek van de andere zangboeken bracht ook heel wat notities van kopiistes, gebruiksters en bezitsters naar boven. Verder historisch en prosopografisch onderzoek naar de Gempense zustergemeenschap kan de Gempense herkomst van de handschriften definitief bevestigen.

Van twee handschriften heeft onderzoek duidelijk gemaakt dat zij niet uit Gempe afkomstig waren: Abdijarchief P ark, Gempe HVI 18 (benedictijnenabdij Vlierbeek bij Leuven) en H VI 20 (norbertinessenklooster Leliëndaal te Mechelen).

Literatuur:
Inga Behrendt, ‘Liturgische handschriften met muzieknotatie in de premonstratenzer abdijen Grimbergen, Tongerlo, Park en Averbode: wat is voorhanden en welke zijn premonstratenzer handschriften?’, in: Herman Janssens (ed.), Premonstratenzer gregoriaans in de Nederlanden: Liturgische handschriften (13de-16de eeuw) [Bijdragen van de contactdag 21] (Averbode: Werkgroep Norbertijner Geschiedenis in de Nederlanden, 2011, p. 15-29.