Eenheid in verscheidenheid. De oude archieven van de kloosters Berne, Sint-Catharinadal en Postel

Jan G.M. Sanders
Bijdrage aan het Signum Symposium 2018: Premonstratenzers en premonstratenzerinnen in middeleeuws Brabant

Archivering was en is van groot belang voor personen en instellingen. Enerzijds om hun rechten en plichten vast te leggen, dus om te dienen als juridisch middel, anderzijds als geheugen voor meer persoonlijke aangelegenheden. Dit geldt ook voor kloosters. Grote reeksen oorkonden werden nauwgezet opgeslagen om hun rechten te kunnen tonen voor de rechtbanken, of het nu wereldlijke dan wel kerkelijke waren. Ze werden afgeschreven om ze te kunnen raadplegen zonder dat de originelen eronder zouden lijden. Leggers en inkomstenregisters werden zorgvuldig bewaard, want ze konden als secundair bewijs dienst doen en de opvolgende rentmeesters houvast bieden bij het innen van de gelden. Procesdossiers en rechterlijke uitspraken werden zorgvuldig opgeborgen. Het dagelijkse reilen en zeilen daarentegen is in de regel jammer genoeg minder goed gearchiveerd.

Onderwerp van dit artikel zijn de archieven van drie kloosters van de norbertijnenorde: de abdij van Berne, de priorij van Sint-Catharinadal en de priorij, vanaf 1618 abdij, van Postel. Ze vormen een eenheid omdat ze allen tot de orde van Sint-Norbertus behoren: premonstratenzers, norbertijnen of (voor de heren) witheren. Verscheiden zijn ze omdat de abdij van Berne vanaf haar stichting een zelfstandige abdij was, terwijl de abdij van Postel de eerste eeuwen van haar bestaan een van Floreffe afhankelijke priorij was. Bestonden deze twee conventen uit mannen, Sint-Catharinadal is vanaf zijn oorsprong een vrouwenklooster. Dat de scheidslijnen tussen mannen- en vrouwenkloosters niet altijd zo scherp te trekken was, blijkt dadelijk. Ik zal eerst in kort bestek de oudste geschiedenis van deze kloostergemeenschappen behandelen, daarna inzoomen op de oude archieven die heden ten dage nog resten van deze instellingen, en ten slotte de maatregelen beschrijven die via Metamorfoze genomen zijn voor hun behoud, alsmede de mogelijkheden ze te raadplegen.

Wat als ‘oud archief’ omschreven kan worden, is per klooster verschillend. De cesuur tussen oud en nieuw archief hangt sterk samen met de historische ontwikkeling van deze instellingen. De abdij van Berne neemt als eindpunt voor haar oud archief het herstel van het conventsleven in 1857 in Heeswijk. Voor Catharinadal werden andere maatstaven aangelegd. Het conventsleven was er officieel nooit verdwenen, hoewel de priorin in 1623 als enige nog het convent vormde. De daadwerkelijke grens, rond het jaar 1900, kwam kunstmatig tot stand wegens de inventarisatiearbeid van de Tongerlose kanunnik en archivaris Ambrosius Erens in de eerste decennia van de twintigste eeuw. In Postel werd een andere grens aangehouden. Wegens de opheffing van het klooster en de inbeslagname van de goederen in 1797 was dat jaartal een natuurlijke markering: het convent hield officieel op te bestaan, eigendom en exploitatie van de goederen kwamen in andere handen.

Zolang de conventen in hun klooster konden wonen, bleven de archieven in de regel daar bewaard. Bij rampspoed probeerden de conventsleden hun archief in veiligheid te brengen. Dat was immers de grondslag van hun economische bestaan. In de meeste gevallen verhuisden de archieven mee als ook de kloosterlingen verhuisden.

In het geval van Berne betekende dit dat, na de overval door de geuzen in 1572, de archieven meegenomen zullen zijn naar het refugehuis in ’s-Hertogenbosch. Na de val van de stad in 1629 werd het archief meegevoerd naar de pastorie van Heeswijk, waar het convent sindsdien huisde. In de jaren na 1648 zal het archief grotendeels de abt gevolgd zijn. Dat wil zeggen tot 1798 in Vilvoorde, maar ook bij tijd en wijle in Heeswijk, waar de abt ook verblijf mocht houden; daarna tot 1857 vooral in de pastorieën van de parochies waar de abt pastoor was. Vanaf dat jaar werd het ondergebracht in de nieuwe abdij in Heeswijk.

Het archief van de zusters norbertinessen van Sint-Catharinadal verhuisde vanuit Vroenhout in 1295 mee met de zusters naar Breda. De grote brand van 1534 bereikte het archief niet. Tijdens de volgende verhuizingen voerden de zusters ook het archief met zich mee: van Breda naar Oosterhout in 1647, nog één keer terug naar Breda in 1672 en daarna definitief naar Oosterhout. Tot op de dag van vandaag berust het in het klooster.

De archivalia betreffende de priorij Postel werden aanvankelijk bewaard in de abdij van Floreffe. Pas vanaf het midden van de veertiende eeuw werd ook in Postel een archief gevormd. De kloosterlingen en hun archief kenden een relatieve rust totdat de Fransen in 1797 de goederen aansloegen. De archieven bleven echter grotendeels onder beheer van de kloosterlingen op de parochies in Nederland die vanuit Postel bediend werden.

De hoofdmoot van de archieven van de drie kloosters wordt gevormd door de stukken betreffende rechten, eigendommen en beheer. Zoals bij de meeste kerkelijke archieven is de bewaarde administratie die geestelijke zaken betreft sterk ondervertegenwoordigd.

Het ontsluitingsniveau van deze drie kloosterarchieven is wisselend. Het oude archief van Berne kent een beschrijvende inventaris, die we recent samengesteld hebben op basis van de aanwezige ordening. In twee lijvige delen heeft archivaris Willibrord Hoevenaars rond 1900 alle charters van de abdij tot 1823 afgeschreven. Naast de originele stukken was het deze arbeid die vooral G. van der Velden kon gebruiken om een grote serie transcripties te maken. Op basis hiervan kon archivaris Huub van Bavel regesten maken van de charters tot 1500.

Het archief van Sint-Catharinadal tot circa 1900 berust op oudere ordeningen. Wegens de vele verwijzingen in de literatuur is ook hier afgezien van herordening en hernummering. Dit betekent dat het archief grofweg de indeling heeft gehouden die dr. Erens, kanunnik van Tongerlo, in de jaren twintig van de twintigste eeuw aangebracht heeft: charters, gebonden stukken en losse stukken. Dat daarmee geweld werd aangedaan aan het onderlinge verband moge duidelijk zijn. Omdat de scheiding tussen archief en handschriften niet altijd gemakkelijk te maken is, is besloten de handschriften als integraal onderdeel aan de inventaris toe te voegen. Ze zijn voor het merendeel in 1972 genummerd en beschreven door pater Rudolf Th.M. van Dijk O.Carm.

Het archief van de Postelse priorij, later abdij is voor een deel verloren gegaan door de woelingen der tijden. Wat bewaard gebleven is, berust in de abdij van Postel en is uiterst summier toegankelijk Het bevat hoofdzakelijk stukken die met verwerving en beheer van de goederen en rechten te maken hebben. Ze zijn na 1961 geordend en ondergebracht in rubrieken. De beschrijvingen van de archiefstukken zijn uiterst beknopt. De meeste inventarisnummers hebben nog geen afzonderlijke beschrijving. Desondanks maken we nu toch gebruik van deze inventaris. Ze is te beschouwen als een basaal werkstuk dat later opgetuigd kan worden om de stukken beter toegankelijk te maken.

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt sinds 1997 gelden ter beschikking voor het behoud van het papieren erfgoed in Nederland. Was de aandacht in eerste instantie gericht op de verzuringsproblematiek van de boeken en andere documenten, sinds 2005 kan ook voor archieven via een afzonderlijk traject een beroep gedaan worden op de projectgelden.

In 2016 heeft het Brabants Historisch Informatie Centrum voor de twee Nederlandse norbertijnergemeenschappen Berne en Sint-Catharinadal een projectaanvraag ingediend die goedgekeurd werd. Inktvraat en verzuring komen in beide archieven voor en alleen al het feit dat dit de twee enige nog bestaande norbertijnerkloosters in Nederland zijn met een rijk verleden bestempelde hun archieven tot erfgoed van nationaal belang. De conservering is uitgevoerd door het Zeeuws archief in Middelburg, de digitalisering door het daar gehuisveste bedrijf Art in Print. Als einddatum van het project is 2019 voorzien. In dat jaar gaan de archieven terug naar de kloosters en plaatst het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), dat als projectleiding optrad, de digitale scans op internet.

Omdat Metamorfoze streeft naar complete archieven en collecties konden bij dit project ook niet-papieren bescheiden worden ingebracht. Voor de twee archieven samen betekent dit ongeveer 2000 oorkonden. Die van Sint-Catharinadal waren door de zusters zelf in hun Kunstatelier al op een bijzonder goede wijze zuurvrij en gevlakt opgeborgen, die van Berne waren voor een deel in het verleden al gerestaureerd.

Voor het archief van Postel ligt de zaak anders. Postel was niet betrokken bij het Metamorfozeproject. De materiële toestand van het archief wacht nog op verbetering. Voor de afdeling lokaliteiten (niet-oorkonden) is gebruik gemaakt van de filmrolletjes van H.P.H. Camps. Hij heeft rond 1962 ten behoeve van de samenstelling van het Oorkondenboek van Noord-Brabant enkel die stukken gefotografeerd die betrekking hadden op de Meierij van ‘s-Hertogenbosch. Die filmrolletjes zijn door het Algemeen Rijksarchief in Brussel gedigitaliseerd rond 2012. De kwaliteit van die scans is om die reden niet altijd goed. De lokaliteiten die niet behoorden tot de Meierij én alle oorkonden (charters) zijn door het Rijksarchief in Antwerpen rond dezelfde tijd vanaf het origineel gedigitaliseerd in samenwerking met K.erf (Kempisch Erfgoed). Dit levert een goede kwaliteit op. Daarmee is het complete archief van de abdij van Postel tot aan de Franse Tijd digitaal voorhanden. Wegens de overheersend Noord-Brabantse inhoud is aan het BHIC gevraagd de inventaris en de scans online te zetten.

Literatuur:
Jan G.M. Sanders, ‘Eenheid in verscheidenheid. De oude archieven van de kloosters Berne, Sint-Catharinadal en Postel’, in: Janick Appelmans (ed.), Premonstratenzers en premonstratenzerinnen in Brabant [Eigen Schoon en De Brabander 102/1] (Asse: Koninklijk Historisch Genootschap van Vlaams-Brabant en Brussel, 2019), p. 49-70.