Kloostercultuur op een regionaal kruispunt

Jelle Visser - Steven Vanderputten, Tjamke Snijders & Jay Diehl (eds.), Medieval Liège at the Crossroads of Europe. Monastic Society and Culture, 1000-1300. Medieval Church Studies 37 (Turnhout: Brepols, 2017). ISBN: 978-2-503-54540-0; € 100,-

Ooit is opgemerkt dat het geen toeval was dat de belangrijkste, vroeg-twintigste-eeuwse vernieuwers in de historiografie van de vroege middeleeuwen, Alfons Dopsch en Henri Pirenne, uit respectievelijk Oostenrijk en België kwamen: juist doordat zij voortkwamen uit relatief kleine landen, wisten zij zich vrij te maken van de gestaalde historiografische tradities van Frankrijk en Duitsland, en een breder perspectief te ontwikkelen. Iets soortgelijks staat ook de redacteurs van deze bundel voor ogen: men wil de Franse en Duitse historiografische perspectieven doorbreken, juist door naar België te kijken. Doel daarvan is geen Belgisch perspectief te presenteren tegenover een Frans en een Duits perspectief, maar om de regio als een kruispunt te zien tussen Frankrijk en Duitsland, met overlap richting beide gebieden. Daarmee sluit de bundel aan bij de heersende neiging van historici om grand narratives te vervangen door aandacht voor de regionale verscheidenheid van verschijnselen die de middeleeuwen bij uitstek te bieden hebben.

Uiteraard is het onmogelijk zo'n breed onderwerp volledig te behandelen in een bundel van een kleine 400 pagina's. Zoals de ondertitel aangeeft, heeft men zich daarom beperkt tot de kloostercultuur. Ook dat is echter een breed onderwerp, en ook chronologisch is de bundel vrij breed, want de bijdragen bestrijken de periode van 1000 tot 1300. Nog nader bepaald ligt het accent van de bundel op de thema's hervorming, kloosternetwerken, investituurstrijd en, voor het latere deel van de periode, vroomheid onder lekenvrouwen. In feite kan deze bundel daarom ook worden opgedeeld in drie sub-bundels. De eerste zes bijdragen (Helena Vanommeslaughe, Nicolas Schroeder, Klaus Krönert, Tjamke Snijders, Diane Reilly en Jay Diehl) handelen over de eerste twee thema's, en bestrijken de periode tot 1200. De volgende drie artikelen (Ortwin Huysmans, Brigitte Meijns, Michel Margue) bespreken de investituurstrijd in Saint-Hubert (Luik) in de late elfde en vroege twaalfde eeuw, en de laatste twee artikelen (Sara Moens en John Van Engen) gaan over lekenvroomheid in de twaalfde en dertiende eeuw. Geografisch bestrijkt de bundel de gebieden van Keulen/Trier (Schroeder, Krönert) en Vlaanderen (Snijders) tot Reims (Reilly, Diehl). De nadruk op Luik komt met name tot uiting in het tweede deel, over de investituurstrijd in Saint-Hubert. Verschillende aspecten van de geschiedenis van het bisdom Luik zijn daarmee beschikbaar gemaakt voor een Engelstalig onderzoekerspubliek.

De artikelen zelf zijn van hoog niveau. Vanommeslaeghe behandelt het spanningsveld tussen de Regula Benedicti met zijn voorgeschreven stabilitas loci en de verplichtingen van abt en monniken buiten het klooster. Ze laat zien hoe vroegmiddeleeuwse kloosterlingen hier zelf over schreven, en welke verzachtende omstandigheden er zoal werden aangevoerd om reizen toe te staan. Schroeder behandelt de invloed van Franse praktijken van grondbezit op de abdij Stavelot-Malmédy, en Krönert de invloed van Frans en Duits kloosterleven op kloosters in Luik, en dan met name de band tussen de bisdommen Keulen en Trier en Luik. Snijders' artikel bestudeert kloosternetwerken in Vlaanderen, Cambrai en Luik door te kijken naar de heiligenlevens die voorkomen in handschriften uit kloosters in deze streek, en door getuigenlijsten in oorkonden te analyseren. Zij concludeert dat er een duidelijke correlatie is tussen de contacten van abten uit deze streken onderling, en de verering van bepaalde heiligen. Reilly en Diehl brengen case-studies van intellectuele cultuur in: Reilly over de plaats van handschriften van het werk van Flavius Josephus binnen de kloostercultuur, en Diehl over de context waarin Rupert van Deutz dacht en werkte als representant van Duitse kloosterhervorming onder invloed van het Franse intellectuele leven van Laon en Parijs.

De artikelen van Huysmans, Meijns en Margue vormen, zoals gezegd, een drieluik over de investituurstrijd in Saint-Hubert. Het bronnenpakket voor deze zaak vormt een cause célèbre in de historiografie over de investituurstrijd. De drie auteurs betogen dat het tijd is voor een herevaluatie van het episcopaat van bisschop Otbert (1091-1121). Volgens de auteurs werd Otbert eerder meegezogen in een lokaal conflict dan dat hij zich mengde in een groter, meer ideologisch geladen conflict. De twee laatste artikelen van de bundel benadrukken de rol van Luik in de ontwikkeling van religieus leven onder lekenvrouwen. Moens kijkt naar de mogelijke invloed van Hildegard van Bingen op vrouwelijke lekenvroomheid in Luik, via haar contacten met Villers. Ze concludeert dat Hildegards gender in Villers geen rol speelde en verwerpt daarom het idee dat Hildegard een rolmodel was voor Luikse lekenvrouwen. Van Engen overziet de speciale rol van Luik in de geschiedenis van de mulieres religiosae; Luik was de enige diocees waar vitae van zulke vrouwen geschreven werden.

Als punt van kritiek kun je stellen dat niet ieder artikel evenveel te bieden heeft als het gaat om het in de titel beloofde thema, 'kruispunten', of zelfs als het gaat om het thema in de ondertitel, 'kloostercultuur'. Het eerste thema komt het best over het voetlicht in de artikelen van Krönert, Snijders en Diehl. De nauwe samenhang tussen de artikelen van Huysmans, Meijns en Margue (en de zeer beperkte chronologische, geografische en thematische scope van dit drieluik) doet zelfs wat afbreuk aan het idee van een thematische samenhang tussen de artikelen van de bundel als geheel. De laatste twee artikelen hangen er qua thematiek en chronologisch zwaartepunt helemaal wat los naast. Over de gehele linie genomen is de kwaliteit van de artikelen goed. Als bundel met een centrale gedachte en een programmatische drive, zoals die wordt aangekondigd in de inleiding, ontbreekt het echter aan een duidelijke focus.