Moraliteyt saelt wesen

Carla Kwakman - Petty Bange, Moraliteyt saelt wesen. Het laat-middeleeuwse moralistische discours in de Nederlanden (Hilversum Verloren 2007), 271 p. ill. Middeleeuwse studies en bronnen XCIX. ISBN 9789065509611. €27,00

In de reeks ’Middeleeuwse studies en bronnen’ verscheen in 2007 een nieuwe bijdrage van de hand van Petty Bange. Het boek is een vervolg op Banges proefschrift waarin zij Latijnse en Middelnederlandse speculum/spiegelteksten behandelde.

Dit zijn werken waarin moraaltheologie op een betrekkelijk eenvoudige manier wordt uitgelegd. Anders dan in haar proefschrift gebruikt Bange in haar nieuwe boek uitsluitend Middelnederlandse teksten, die alle behoren tot de zogeheten ’vroomheidsliteratuur’. Het gaat hier onder meer om spiegelteksten, tractaten en biechtboeken. De nadruk ligt op teksten die in de veertiende en vijftiende eeuw in de Nederlanden geschreven werden of circuleerden. Door middel van een inventarisatie en analyse van dit materiaal maakt Bange het religieuze/morele discours in de Nederlanden zichtbaar.

Het boek is verdeeld in vijf hoofdstukken. In het eerste inleidende hoofdstuk refereert de auteur aan het normen-en-waardendebat in onze huidige maatschappij, waarmee zij het laatmiddeleeuwse moralistische discours in de Nederlanden op een relevante manier in een hedendaags kader plaatst. Verder geeft zij aan dat de onderzochte bronnen nauwelijks aandacht hebben gekregen in het hedendaags onderzoek, mede omdat ze niet origineel en literair genoeg zouden zijn.

In tegenstelling tot het uitgebreide hedendaagse kader komt de laatmiddeleeuwse sociaal-economische en religieuze context er nogal bekaaid vanaf. Het is maar zeer de vraag of de auteurs en lezers van de vroomheidsliteratuur zich daadwerkelijk in een crisistijd waanden, zoals Bange in haar inleiding schrijft. De auteur sluit met deze veronderstelling aan bij ideeën die in de vakliteratuur reeds lang opgeld doen. Dat is jammer omdat uit onderzoek is gebleken dat de Nederlanden met name op sociaal-economisch terrein in West-Europa een uitzonderlijke positie innamen: de economische crisis die Europa in de late middeleeuwen in haar greep had, was voor de boven- en middenklasse in de Nederlanden minder ernstig en ook de pestepidemie lijkt hier minder ver verspreid te zijn geweest.

In de volgende vier hoofdstukken geeft Bange aan de hand van vier thema’s antwoord op de vraag hoe de schrijvers van moralistische literatuur van hun lezers goede christenen wilden maken. Het is een inventieve hoofdstukindeling die laat zien hoe groot Banges kennis van en affiniteit met dit bronnenmateriaal is.

In hoofdstuk II komt het van oorsprong klassieke begrip ’Ken U Zelf’ aan de orde, naast het zeker even belangrijke ’Heb uw naaste lief’ en ’Doe uw best’. Hoofdstuk III (’Waarschuwen en vermanen’) behandelt de zeven hoofdzonden en tien geboden en in mindere mate de deugden. De auteur geeft een heldere uitleg van de ontstaansgeschiedenis en soms verwarrende benamingen en ordeningsschema’s van bovenstaande begrippen. Hoe actueel het laat-middeleeuwse vertoog kan zijn blijkt uit de publicatie van zeven nieuwe doodzonden in de officiële krant van het Vaticaan, L’Osservatore in maart 2008. Naast de zeven ’oude’ hoofdzonden (hoogmoed, gierigheid, onkuisheid, toorn, gulzigheid, jaloezie en traagheid) worden nu drugshandel, genetische manipulatie, milieuvervuiling, pedofilie, abortus, het vergaren van obscene rijkdom en sociale ongerechtigheid toegevoegd. De Rooms-katholieke kerk poogt zo haar eigen normen en waarden opnieuw door middel van de biecht aan haar gelovigen door te geven. In de middeleeuwen waren deze zonden -eventueel als dochterzonden- ongetwijfeld onder de bestaande zeven zonden gerangschikt, zoals uit de uitgebreide omschrijving van de zondenschema’s in dit boek duidelijk naar voren komt.

In hoofdstuk IV staan de verhoudingen van mensen onderling centraal. Aan de hand van acht rubrieken (mannen en vrouwen, ouders en kinderen, geestelijken en leken, mens en dier, christenen en andersgelovigen, vroeger en nu en etiquette en manieren) beschrijft Bange hoe de laatmiddeleeuwse auteurs de relatie tussen mensen zien en -ook heel belangrijk- hoe die relatie zou moeten zijn. Voor mijn eigen onderzoek was de formulering van een middeleeuwse arbeidsmoraal een prettige en welkome verrassing.

In hoofdstuk V behandelt Bange de dualiteit van het hier en het hiernamaals en bespreekt zij het belang van het laatmiddeleeuwse discours voor het zicht op een langzame mentaliteitswijziging. Daarnaast lijkt de auteur in dit hoofdstuk de stelling van Tentler te onderschrijven dat biechtboeken door de clerus gebruikt werden voor sociale controle. Dit lijkt in tegenspraak te zijn met het gebruik dat zij toedicht aan de (overige) teksten van het moralistische discours: ’Al deze teksten bij elkaar maken deel uit van één groot vertoog, dat de constitutie van het christelijke zelf, door middel van systematische gedragsbeïnvloeding en persoonlijkheidsvorming, als belangrijke doelstelling heeft’. In de rest van haar studie gebruikt Bange consequent de neutrale term ’gedragsbeïnvloeding’. Elders schrijft ze: ’De Summae Confessorum die na 1215 werden geschreven waren bedoeld als instructies voor biechtvaders. Zij verbonden een gesystematiseerde moraal met kerkrechtelijke bepalingen, ten voordele van de zielzorg’ (pag. 24). In het boek zijn geen concrete aanwijzingen te vinden die Tentlers hypothese van ’sociale controle’ ondersteunen. De studie bevat uitsluitend aanwijzingen dat de teksten werden gebruikt om vorm te geven aan een persoonlijke moraal van de gelovigen.

Het lijkt er dus op dat Bange de discussie over de sociale controle-hypothese, die al sinds 1974 gevoerd wordt, in feite niet onderschrijft. Dit is des te interessanter, omdat Tentler uitdrukkelijk vermeldt dat hij geen gebruik maakt van Middelnederlandse bronnen vanwege taalproblemen. Het is jammer dat Bange deze discussie niet aangaat, terwijl ze dat in haar inleiding zeer terecht wel doet over de term ’lekenethiek’, met onder andere Herman Pleij.

Bange besluit haar boek met een aantal bijlagen. In de eerste wordt een korte analyse gegeven van de voornaamste bestudeerde teksten, bestaande uit gegevens over de auteur en/of vertaler, tijdstip van ontstaan en een beknopte beschrijving van de inhoud. De tweede bijlage bevat de hoofdstukindeling van de Spiegel der Sonden en de derde relevante spreuken en spreekwoorden. Al deze beschrijvingen zorgen voor een uitstekende ontsluiting van het door haar gebruikte bronnenmateriaal.

Hier en daar is sprake van ingewikkeld woordgebruik en zogenoemde tangconstructies. Dit is jammer, te meer daar het boek voor het overige heel geschikt lijkt voor een breed lezerspubliek. Behoudens een foutje in de eerste noot (waar duidelijk sprake is van een typefout) is het prettig dat in het notenapparaat een consequente vertaling van de Middelnederlandse en Latijnse tekstfragmenten is opgenomen. Daarnaast is de heldere uitleg van de ontstaansgeschiedenis en analyse van de zonden en deugden-/ondeugdenschema’s en de uitleg van de rol van de tien geboden een zeer grote verdienste van deze studie.

Kortom: deze uitgave maakt nieuwsgierig naar de volgende publicatie waarvan Bange melding maakt. Wellicht is er in deze nieuwe uitgave ruimte om een aantal van de gesignaleerde discussie- en aandachtspunten nader uit te werken om zo het discours voort te zetten. Bange heeft met haar ’Moraliteyt saelt wesen’ in ieder geval een geslaagde en belangwekkende bijdrage geleverd aan de mentaliteitsgeschiedenis van de laatmiddeleeuwse Nederlanden.