Op de grens van twee werelden

Madelon van Luijk - Anneke B. Mulder-Bakker, Verborgen vrouwen. Kluizenaressen in de middeleeuwse stad (Hilversum 2007) Middeleeuwse Studies en Bronnen CVI 160 p. ill. ISBN 9789065509963. €19,00

Verborgen vrouwen is een bewerking van de studie Lives of the Anchoresses. The Rise of the Urban Recluse in Medieval Europe, door Mulder-Bakker in 2005 gepubliceerd. De Nederlandstalige publicatie heeft een breder publiek voor ogen dan haar wetenschappelijke voorganger.

Mulder-Bakker vertelt de levensgeschiedenissen van vijf reclusen, aangevuld met zes beeldverhalen die centrale thema’s uit de middeleeuwse stedelijke devotie (waaronder de Mariaverering) inzichtelijk maken. Op deze wijze wil ze een verklaring geven voor de opkomst en populariteit van vrouwelijke reclusen.

De vijf kluizenaressen die in dit boek centraal staan, leefden in de twaalfde en dertiende eeuw in het Deltagebied tussen de Seine en de Elbe. Het gaat achtereenvolgens om de moeder van Guibert van Nogent (ca. 1030 - eind 11e eeuw), Ivetta van Hoei (1158-1227), Juliana van Cornillon (1192-1258), Eva van Luik (ca. 1205 - ca. 1264) en Margriet van Maagdenburg (ca. 1210 - ca. 1255).

Mulder-Bakker baseert zich daarbij op bewaard gebleven vitae of heiligenlevens. Ze laat zien dat het hier om vijf totaal verschillende vrouwen gaat. Zo had de moeder van Guibert van Nogent al een leven als echtgenote, moeder en weduwe achter zich voordat ze zich liet inmetselen, terwijl de kreupele Margriet van Maagdenburg als twaalfjarig meisje voor een leven in de kluis koos. En sommige reclusen kunnen beschouwd worden als echte profetessen, terwijl anderen zich meer ontwikkelden tot theologes die niet onder deden voor hun geleerde mannelijke tijdgenoten. Ondanks de verschillen hadden de vrouwen veel gemeen. Ze ontworstelden zich door strenge ascese en een deugdzaam leven aan de beperkingen van het menselijk bestaan. Zij konden daarom ongehinderd Gods stem horen. In tijden van mystieke extase zagen zij dat God oordeelde over levende en dode personen uit hun omgeving. Terug op aarde deelden zij de besluiten van God mee aan de betrokkenen. Ze hadden immers de opdracht gekregen om, in dienst van Maria, als profetes Gods woord te verkondigen. Zo vormden de kluizenaressen een religieus en moreel kompas voor burgers en geestelijken, die regelmatig de kluizen van de hierboven genoemde vrouwen bezochten of daar zelfs ontboden werden.

Voor de twaalfde eeuw beperkte het (mannelijke) reclusendom zich tot het gebied ten Zuiden van de Alpen. Het kluizenaarsideaal ging toen al vele eeuwen terug, tot de woestijnvaders en -moeders van de vroege Kerk. In het ideaal stonden pure contemplatie en wereldmijding centraal. In de praktijk van de Middeleeuwen wordt deze contemplatie echter gecombineerd met zielzorg. Pas in de twaalfde eeuw verspreidt het reclusendom zich naar het Noorden en zijn het ook vrouwen die voor dit leven kiezen. Vanaf het begin van de vijftiende eeuw duiken de kluizenaressen ook in de Noordelijke Nederlanden op (het beroemdste voorbeeld is suster Bertken uit Utrecht). Mulder-Bakker gaat ervan uit dat elk stadje zijn eigen recluse(n) zal hebben gehad (Luik telde in de twaalfde en dertiende eeuw negentien kluizen). In de middeleeuwse steden was het reclusendom vooral een vrouwelijk fenomeen. Mannen die dit ideaal nastreefden, konden geestelijke worden of toetreden tot een bedelorde of de Kartuizers.

De levensverhalen van de vijf vrouwen illustreren de historische ontwikkeling van het reclusendom. Een interessant aspect daarvan is de behoefte van de Kerk om het aanvankelijk vrije geloofsklimaat, en de ’losse’ leefwijzen die daarbinnen bestonden, in te kaderen. We zien deze ontwikkeling ook in later eeuwen terug bij andere vormen van vrouwelijke religiositeit. De behoefte aan reglementering kwam overigens niet voort uit een soort ’concurrentie’ tussen de reclusen en de geestelijkheid: omdat de vrouwen niet tornden aan de taken van de priester konden ze op lokaal niveau meestal hun gang gaan. Concreet betekende de inkadering dat de leefwijze van reclusen geleidelijk aan gereglementeerd werd. De moeder van Guibert van Nogent nam als recluse de weduwesluier aan, hoogstwaarschijnlijk vergezeld van de kerkelijke wijding van diacones. Hierdoor werden profetische reclusen kerkelijk gesanctioneerd en naast het gewijde priesterschap geplaatst. De inkadering had daarmee ook voordelen voor de vrouwen zelf: ze verkregen een beschermde positie, en zelfs toegang tot het publieke domein van religieus leiderschap. In symbolische zin bood de kluis een kader waarbinnen de vrouwen met gezag konden spreken. Aan het begin van de dertiende eeuw werden de kluizen in het bisdom Luik erkend en onder bisschoppelijk regiem geplaatst, waarbij zijn toestemming nodig was voor insluiting. Tijdens het Concilie van Lyon in 1245 werden de verschillende ’losse’ leefwijzen onder een noemer gebracht en onder gezag van een bewindvoerder geplaatst. Aan het eind van de dertiende eeuw werd de ontwikkeling van inkadering voltooid met de pauselijke bul Periculoso, waarbij religieuze vrouwen de clausuur werd opgelegd.

Mulder-Bakker laat duidelijk het dubbele karakter van de leefwijze van de kluizenaressen zien: onzichtbaar maar toch zichtbaar, besloten maar toch open. Deze vrouwen hadden zich laten ’inmetselen’ in een kluis bij de lokale kerk of kapel, maar traden via een raam of luik veelvuldig in contact met de stedelijke bevolking en geestelijkheid. Het is dan ook deze stedelijke context die essentieel is om de opkomst en bloei van het reclusendom te kunnen begrijpen. De steden die in de twaalfde en dertiende eeuw tussen Seine en Elbe ontstonden (en in later eeuwen in de Noordelijke Nederlanden), vormden de perfecte voedingsbodem voor dit nieuwe type religieuze vrouw: de zelfstandige stadskluizenares die geen non is, geen Regel volgt en een nieuw soort functie in de stad bekleedt: die van mediatrix of middelares in heil. Mulder-Bakker beschouwt de nieuwe vroomheid van deze vrouwen zelfs als de ’meest spectaculaire ontwikkeling van die tijd’. De populariteit van de kluizenaressen kan verklaard worden uit het feit dat zij meer dan de traditionele geestelijkheid in staat bleken precies de juiste snaar te raken bij de gelovigen om hen heen. Ze waren dood voor de wereld, maar levend voor de mensen. Reclusen toonden compassie met stadsbewoners en hadden het vermogen om hen daadwerkelijk te inspireren tot een beter leven.

Verborgen vrouwen illustreert, letterlijk en figuurlijk, op prachtige wijze hoe deze vrouwen in meerdere opzichten ’op de grens van twee werelden’ leefden: ze bekleedden een bijzondere positie tussen het hemelse en het aardse, maar ook tussen de geestelijkheid en het lekendom in de middeleeuwse stad. Wellicht voegt het voor de vakgenoot die Lives of the Anchoresses reeds heeft gelezen inhoudelijk niet veel toe, maar daar is dit boek ook niet voor bedoeld. De opzet van Mulder-Bakker om de resultaten van haar wetenschappelijk onderzoek naar reclusen in aangepaste vorm toegankelijk te maken voor een breder publiek is in mijn ogen bijzonder geslaagd.