Twaalf heiligenlevens uit een Amersfoorts kloosterhandschrift

Suzan Folkerts – Hildo van Es en Ludo Jongen, Op weg naar de hemelse Bruidegom. Twaalf heiligenlevens uit een Amersfoorts kloosterhandschrift (Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, 19408-9). Middelnederlandse tekstedities 16 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2021), 316 p., ill., ISBN 9789087048978, € 29

In een recensie van de tweedelige uitgave van de Middelnederlandse Gulden legende uit 2011-2017 klaagde ik erover dat er weinig aandacht is voor het brede scala aan heiligenlevens buiten de Legenda aurea-traditie. Met het boek dat nu voor mij ligt is (onbewust) gehoor gegeven aan die klacht. Het bevat de editie en hertaling van twaalf Middelnederlandse heiligenlevens uit één handschrift, die geen van alle in deze versie in de Gulden legende voorkomen. Enkele heiligen, zoals Maria van Rome, komen überhaupt niet voor in de Legenda aurea-traditie (daarmee bedoel ik de Latijnse overlevering en de vertalingen in volkstalen – waarbij opgemerkt moet worden dat in diverse tradities regionale heiligen zijn toegevoegd). De twaalf heiligenlevens in deze editie betreffen de martelar(ess)en Afra, de drie zusters Agape, Chionia en Irene, Anastasia, Blandina, Chrysanthus en Daria, Lucia van Rome en Geminianus, Maria van Rome en Matrona; de vroegmiddeleeuwse ‘belijders’ Aldegonda, Amelberga en Radegundis; en de 14e-eeuwse kloosterstichter Birgitta van Zweden. Hoewel de heiligenlevens dus uit diverse bronnen afkomstig zijn, is het de vraag of deze twaalf een ‘toevallige’ verzameling vormen, zoals de samenstellers Hildo van Es en Ludo Jongen in hun inleiding stellen.

De bestudering van heiligenlevens is cruciaal voor een goed begrip van de middeleeuwse samenleving. Samen met de Bijbel vormden zij de meest (voor)gelezen teksten en ook in de wereld om hen heen werden mensen omringd door afbeeldingen van heiligen. Heiligen waren voorbeeldchristenen en maakten net als overleden voorouders deel uit van de geloofsgemeenschap, die in de lineaire christelijke geschiedopvatting een levende gemeenschap was. Overledenen konden, als zij de status van heilige hadden, voorspraak doen bij Christus voor de gelovige middeleeuwer. Vanwege die voorbeeld- en bemiddelaarsrol waren heiligen zo prominent aanwezig in het dagelijkse leven van de gelovigen. Door bestudering van de verbeelding van heiligen, vooral in de context van boek of ruimtelijke omgeving, is een inkijk in de geloofsbeleving en opvattingen van de middeleeuwse gelovige mogelijk.

De twaalf in het boek van Van Es en Jongen gepresenteerde heiligenlevens maken deel uit van een ruimere verzameling van 31 heiligenlevens in een handschrift dat afkomstig is uit het Sint-Agatha- ofwel Sint-Aagtenconvent in Amersfoort. Dit was een convent van zusters die vanaf 1404 volgens de regel van de Derde Orde van Sint Franciscus leefden en rond 1455 de regel van Augustinus aannamen. Misschien omdat het een zusterhuis betrof – de reden wordt niet gegeven – selecteerden Van Es en Jongen twaalf levens van vrouwelijke heiligen. De selectie lijkt wat willekeurig maar bestrijkt wel hetzelfde spectrum aan heiligen als de voltallige 31 in het handschrift: van martelar(ess)en uit de late oudheid tot nieuwe heiligen uit de volle middeleeuwen.

De levens die zijn gekozen, uitgegeven en vertaald, zijn elk voorzien van een korte introductie. Daarin worden de Latijnse bron van de Middelnederlandse tekst, voor zover bekend, en een overzicht van andere Middelnederlandse versies gegeven. Van de twaalf komen alleen de heiligenlevens van Anastasia en Chrysanthus en Daria in dezelfde versie voor in de Gulden legende, verder zijn alle teksten andere versies of redacties. De hier uitgegeven teksten zijn vaak maar in een paar handschriften overgeleverd, of ze nu in de Gulden legende-traditie passen of niet. Een voorbeeld: de legende van Chrysanthus en Daria komt niet voor in het standaardcorpus van de Legenda aurea maar wel in drie Latijnse handschriften en in een afwijkende versie in de Middelnederlandse Gulden legende. De hier uitgegeven versie is niet op de bekende Middelnederlandse maar op de Latijnse versie gebaseerd. Een tweede voorbeeld: de vita van abdis Aldegonda van Maubeuge is in slechts vier Latijnse handschriften met de Legenda aurea opgenomen. Dit Amersfoortse handschrift bevat een vertaling hiervan, niet een kopie van een van de andere vier Middelnederlandse versies. De auteurs verwijzen voor de identificatie van de teksten in voetnoten veelvuldig naar het werk van Barbara Fleith over de Latijnse Legenda aurea-traditie en van Werner Williams-Krapp over de Middelneder- en hoogduitse en Middelnederlandse traditie. Door de hoeveelheid bronnen en de ingewikkelde overlevering was er geen ruimte voor eigen gedetailleerd onderzoek naar de bronnen van de Amersfoortse versies. De voetnoten nodigen uit om dieper in de overleveringsgeschiedenis van elke tekst te duiken. Deze editie bewijst maar weer eens dat er nog zoveel valt te doen!

In de appendices worden een beschrijving van het handschrift, een editie van de inhoudsopgave, paleografisch commentaar en emendaties en een verantwoording over de gehanteerde editie- en vertalingstechnieken gegeven. De introductie, hoewel die op onderdelen is voorgelegd aan diverse experts, vind ik niet zo geslaagd. Dat komt doordat de auteurs van een heel algemeen verhaal over Geert Grote en de Moderne Devotie met grote stappen, via de bibliotheek van de zusters van het Amersfoortse Agnietenconvent en de spirituele handleiding met leessuggesties van hun biechtvader Jan de Wael, inzoomen tot ze uitkomen bij het uitgegeven handschrift uit het Amersfoortse Aagtenconvent. Zij geven daarbij echter niet aan waarom juist dit handschrift is gekozen, en zoals gezegd, waarom precies deze selectie van twaalf levens is gemaakt. Uit de inleiding is zelfs niet af te leiden om welk handschrift het precies gaat; dat is alleen op te maken uit de ondertitel van het boek en uit de beschrijving van het handschrift in een Appendix. Het gevoel bekruipt de lezer dat dit handschrift toevallig onder de aandacht van de auteurs is gekomen en wegens ruimte- en tijdgebrek slechts voor een deel is uitgegeven. Kortom, er had naar mijn idee iets meer aandacht kunnen worden besteed aan de keuze van het handschrift en het waarom van dit boek.

Dan de vraag waar ik mee begon: bevat het handschrift een toevallige verzameling van heiligenlevens? Hoewel kopiisten soms teksten bij elkaar schraapten die ze wegens omstandigheden ‘toevallig’ tot hun beschikking hadden, is er van toeval natuurlijk geen sprake. De overleveringsgeschiedenis, hoe grillig ook, getuigt van de culturele context waarin de kopiist functioneerde. Het handschrift bevat veel heiligenlevens die als Brabants of Utrechts kunnen worden aangemerkt en vaak regionale toevoegingen zijn aan het standaardcorpus van de Legenda aurea. Zo bevat het handschrift een cluster van missionarissen en bisschoppen die aan de kerstening van de Saksische en Frankische gebieden zijn verbonden: Eligius van Noyon, Lambertus, Lebuinus, Ludger, Plechelmus, Radbod en Wyno. Ook de levens van de ‘belijders’ Aldegonda, Amelberga en Radegundis horen hierbij. We komen deze heiligenlevens tegen in meer verzamelingen uit de Nederlanden, anders gezegd het ruimere verspreidingsgebied van de Moderne Devotie, bijvoorbeeld in de werken van de hagiograaf Johannes Gielemans uit Rooklooster. Zijn Hagiologium Brabantinorum bevat bijvoorbeeld de levens van de genoemde Aldegonda, Amelberga en Radegundis en bisschop Lambertus. Gielemans’ verzamelingen zijn gekarakteriseerd als weloverwogen selecties die de Brabantse identiteit versterken. Zo zou ook het Amersfoortse handschrift kunnen worden geïnterpreteerd: een verzameling van voorbeeldige martelar(ess)en maar vooral ‘eigen’ regionale heiligen die verbindingen aangaat met andere collecties en gemeenschappen in het verspreidingsgebied van de Moderne Devotie.