IHS-symboliek op gebouwen

Dirk de Vries

In de eerste helft van de 15e eeuw trok de populaire Franciscaan Bernardinus van Siena (1380-1444) predikend door Italië. Daarbij toonde hij zijn toehoorders een houten schildje met de afkorting van de naam van Jezus: YHS of IHS te midden van een stralenkrans. Hij adviseerde een ieder deze naam ’die boven alle namen is’ duidelijk zichtbaar en met waardige schoonheid op de deurpost van zijn huis aan te brengen. Dit motto moest in de plaats komen van familiewapens op de gevels van de stadspaleizen c.q. de facties die elkaar te lijf gingen in de late middeleeuwen. Bernardinus stond rechtvaardigheid, verzoening en soberheid voor en vond gehoor bij medebroeders die zich aangetrokken voelden tot de observantie, ook bij andere orden zoals kartuizers, kruisheren en later de jezuïeten die het motto overnamen. Te beginnen op het stadhuis van Siena in 1425, zijn overal in Europa toepassingen van het IHS-monogram op gebouwen te vinden en ook op allerlei gebruiksvoorwerpen. De heiligverklaring van Bernardinus in 1450 zal deze rage hebben aangemoedigd, evenals predicaties in dezelfde geest door ordegenoten zoals Johannes Capestrano (1386-1456) in Duitsland en Jan Brugman (ca. 1400-1473) in Nederland. Bij ons bleven minder voorbeelden bewaard dan in Italië, maar ze zijn er wel, evenals diverse vermeldingen daarvan in de archieven.

Tijdgenoot van Bernardinus, observant, aanhanger van de Moderne Devotie in het klooster Windesheim was Hendrik Mande die een verhandeling schreef getiteld Hier beghint een devoet boecskijn van de bereydinghe ende vercieringhe onser inwendigher woenighen. De wanden van die woning, dat wil zeggen van onze ziel, moeten gezuiverd worden en ontdaan van afgodsbeelden en ijdele, onnutte gedachten om ze te behangen met ’duerbaren abiten ende clederen, dat sal wesen mitten leven onses lieven, gheminden Heren Ihesu Christi ende der heylighen, opdat hy sijn wapen sye in onser woeninghe; want overmids die wapen pleghet men te kennen der heren woeninghen’.

Op diverse laat-middeleeuwse schilderijen zien we interieurs waarop vloertegels, bloemvazen of lateien van schouwen het IHS-monogram dragen. Ook op de buitenkant van gebouwen was het veelvuldig aanwezig. Vergelijkbaar met wat zich ten tijde van Bernardinus in Siena afspeelde, preekte Jan Brugman bijvoorbeeld in de IJsselsteden, niet alleen voor grote menigten maar ook speciaal op verzoek van stadsbesturen die hem en zijn medebroeders daarbij trakteerden. In het jaar van zo’n bezoek aan Zwolle (1455) kreeg stadsschilder meester Marten betaald om ’IHUES [de naam van Jezus] an dat Raethuys te vergulden ende 2 stat waepen te verluchten’.

Toen Brugman in 1458 in Deventer logeerde en daar preekte werd ’Ihus in golt ende verwe’ op het raadhuis aangebracht, samen met een ’schilde daer die aerne in stiet’ (adelaar, Deventer stadswapen) gehouwen door Johan Beeldenhouwer. De sobere, verzoenende en belangloze levenswijze in dienst van Christus en de samenleving zal de stadbestuurders aangesproken hebben om daarmee ’buon governo’ te bewerkstelligen. Zowel in Italië als in de Lage Landen hielpen boetepredikers bij het opstellen of aanpassen van stedelijke keuren, bijvoorbeeld om dobbelen tegen te gaan.

Jan Brugman was in Kempen geboren en zal bij zijn bezoek aan Münster in 1458 geen problemen gehad hebben om zich in de moedertaal verstaanbaar te maken. Juist in die stad stond tot de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog nog een twintigtal natuurstenen gevels, daterend uit circa 1480 tot in de 17e eeuw, waarop het IHS monogram aangebracht was. Naast de naam van Jezus komen daarin ook combinaties met IOHS (Johannes) en MAIA (Maria) -vijf keer- en soms zelfs Anna voor. Een fraai, wat jonger voorbeeld met de namen IHS, MARI en JOES is de erker van het Kruisherenklooster in Ter Apel, gedateerd 1554.

Onlangs heeft de Kamper historicus Theo van Mierlo de gevel opnieuw bestudeerd en een aantal interessante nieuwe vondsten en waarnemingen gepubliceerd. Ondanks de ’schone’ staat waarin de gevel sinds het begin van de 20e eeuw verkeert, zijn op het originele werk sporen van een nogal bonte beschildering in rood, groen en geel aangetroffen. De bouwheer is met grote waarschijnlijkheid de vooraanstaande koopman Frederick Rijnvisch die in 1507 overleed en tijdens zijn leven functioneerde als afgevaardigde van de stad en (afwisselend) raadslid en schepen was in het stadsbestuur.

In de combinatie van de namen van Jezus met Maria en Johannes zag ik primair de passievoorstelling van de gekruisigde Christus met aan weerszijden Maria en Johannes (de evangelist), zoals te zien op menig schilderij of als beeldengroep op een Calvarieberg of triomfbalk. De naam van Jezus wordt namelijk regelmatig met de passie in verband gebracht, zoals op de in 1457 gegoten Jhesusklok in Deventer waarop stond ’Men zal mie des Vridags luden dat zal ons die passie beduden dat Christus liet voer ons de doet. . .’ of door middel van een kruisje in de middelste letter van het IHS monogram. Van Mierlo stelt in het geval Kampen echter voor IHS te interpreteren als Iesus Hominum Salvator, als verlosser van de mensheid, tevens rechter bij het Laatste Oordeel. Bij die gelegenheid hoopt men op de voorspraak van Maria en Johannes waarbij volgens Van Mierlo Johannes de Doper wordt bedoeld. Die interpretatie wordt aannemelijk gemaakt door de prachtige, opengewerkte waterlijsten waarin allerlei figuurtjes te zien zijn. Die van de begane grond bleef bewaard en hierin staat centraal een druiventrosje afgebeeld, verwijzend naar de ware wijnstok Jezus. In de lijst van de eerste verdieping is centraal boven de letters MAR een roos -Mariasymbool bij uitstek- te zien, terwijl op de tweede verdieping bij JOH een hoofd aangebracht is (en niet een adelaar). Het zou hier om het hoofd van Johannes de Doper gaan die op verzoek van Salomé en op bevel van Herodes onthoofd werd. De lijst bij Johannes bevat vooral dieren met slechte eigenschappen, terwijl boven Maria zachtaardige, nuttige en trouwe dieren te vinden zijn. Dit zou een verwijzing naar het Laatste Oordeel zijn waarbij Johannes de Doper steeds ter linker zijde van Jezus wordt afgebeeld, daar waar de ’bokken’, de zondaren en verdoemden zich bevinden, terwijl Maria aan de rechterzijde bij de ’lammeren’, de uitverkorenen staat.

De interpretatie van Van Mierlo zou aan sterkte winnen indien het afgebeelde hoofd van een baard voorzien was, zo althans wordt De Doper meestal afgebeeld in tegenstelling tot de jeugdige, baardloze Johannes de Evangelist. Echter, mogelijk wordt met het hoofd het gelaat van de ’tegenspeelster’ Salomé bedoeld en op één lijn gesteld met kwaadaardige, duivelse beesten? Die gedachte wordt ingegeven door de voorstellingen op het weliswaar jongere maar met dezelfde thematiek beladen plafond in de refter van de Roermondse kartuis, waar in 2007 het jaarlijkse Signum congres gehouden werd. Het stucwerk dateert daar uit 1748, een periode dat de kartuizers nog aanwezig waren en de iconografie bepaald zullen hebben. In de moerbalkvakken bevinden zich van oost naar west de monogramman MAR, IHS en IOHS. In het vak met IOHS zien we aan de zuidzijde een bebaard hoofd op een soort standaard, ongetwijfeld dat van Johannes de Doper. Op de tegenovergestelde noordzijde van het monogram zien we een glad gelaat met asymmetrisch lang haar, mogelijk dat van Salomé.

Hoewel er over de oorspronkelijke aankleding van de refter verder niets bekend is, zien we in de constellatie van het plafond de namen van Jezus, Maria en expliciet Johannes de Doper, een mogelijke verwijzing naar het Laatste Oordeel?