Roermondse kartuizers hoorden het in Keulen drukken

Janick Appelmans – Peter Thissen, Cel en wereld. Kartuizers en boeken in Roermond (1376-1783) [Miscellanea Neerlandica 42 = Studia Cartusiana 3] (Leuven: Peeters, 2014) 628p. index 76,00€ ISBN 978-90-429-3177-0

In de eerste helft van de achttiende eeuw genoot de kartuis van Roermond voor en tijdens het bewind van prior Johannes Schnickel (1741-1764) van economische welstand en culturele rijkdom. In de jaren 1740-1742 stelde de plaatselijke klooster bibliothecaris-archivaris en latere procurator Willem-Joseph Peeters (°1705-1753) een 948 pagina’s tellende bibliotheekcatalogus op, die de basis vormt voor voorliggende studie. Wie denkt dat Cel en wereld zich in hoofdzaak beperkt tot een grondige, analytische en meticuleuze doorlichting van de Bethlehemse kloosterbibliotheek, onderschat dit werk ten zeerste.

Zoals de interagerende componenten in de ondertitel Kartuizers en boeken in Roermond (1376-1783) weergeven, bevat Peter Thissens magistraal werk nog verschillende andere studies, namelijk over het literaire leven in de kartuis, de compilatieactiviteiten van Dionysius de Kartuizer (°1402-†1471), het gebruik en circuleren van laatmiddeleeuwse handschriften, de al dan niet gelijklopende samenstelling van de stedelijke kloosterbibliotheken, de boekcultuur bij de kartuizers, een receptiegeschiedenis van het geestelijke boek uit Antwerpen, Keulen en Leuven in een kleine bisschopsstad of nog de boekverkoop en het boekbezit in Roermond. Verder biedt Thissen ook nog min of meer ruime inkijken op de schenkingen, collectievorming en ontleningen van Europese kartuizerbibliotheken, de kopieerarbeid en de bibliotheekstructuur in kartuizen en andere kloosters. De vergelijking van Peeters’ catalogus met de lijsten opgesteld in 1783-1784 bij de opheffing van het klooster maakt duidelijk dat boeken nogal eens verdwenen bij betrouwbare aanhangers van de gesupprimeerde kloosters of in handen van de met de confiscatie belaste ambtenaren. Aangezien het necrologium nog een aanvulling kreeg in of na 1791, lijkt dit boek alvast aan de confiscatie te zijn ontsnapt.

Dat Peter Thissen zich vastgebeten had in de analyse van de bibliotheek van het Bethlehemkartuis was al langer duidelijk. In 2009 lichtte hij al een tip van de sluier in een bijdrage met de erg gelijkluidende titel Boek, cel en wereld. Het universum van de Roermondse kartuizerbibliotheek. Dat artikel verscheen in de congresbundel Het Geheim van de Stilte. De Besloten Wereld van de Roermondse Kartuizers onder redactie van Krijn Pansters.Zie de bespreking door wijlen Rudolf van Dijk op http://www.contactgroepsignum.eu/node/291 (geraadpleegd op 24/11/2017). Hierin ging Thissen eerst in op de overlevering en de structuur van de Willem Joseph Peeters’ erg analytische bibliotheekinventaris en het acquisitiebeleid middels aankopen en schenkingen. Vervolgens schetste hij een levendig beeld van de geschiedenis van de kloosterbibliotheek, waarbij hij aan de hand van sprekende voorbeelden ruim inging op de handschriftenverzameling. Voor de gedrukte boeken koos hij voor een sterk cijfermatige en comparatieve aanpak en verknoopte hij de inhoud van de bibliotheek met de structuur van Peeters’ inventaris.Peter Thissen, ‘Boek, cel en wereld. Het universum van de Roermondse kartuizerbibliotheek’, in: Krijn Pansters (ed.), Het Geheim van de Stilte. De Besloten Wereld van de Roermondse Kartuizers (Zwolle-Roermond: Waanders-Stichting De Roermondse Kartuizers, 2009), p. 122-139 en 284-286.

Onder begeleiding van promotor Peter Nissen onderzocht en analyseerde hij de geschiedenis van de bibliotheek van het Bethlehemklooster verder in vele, uitgebreide perspectieven, telkens met zowel uitstekende kwalitatieve als kwantitatieve onderbouw. Het resultaat hiervan werd Cel en wereld. Kartuizers en boeken in Roermond (1376-1783), een proefschrift dat hij in 2012 verdedigde aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. De bijgewerkte handelseditie verscheen als derde nummer van de reeks Studia Cartusiana.

Hoewel van oorsprong een kloosterorde die de afzondering van bijvoorbeeld bergstreken verkoos, zochten de kartuizers die zich vanaf de veertiende eeuw eerst in de Zuidelijke Nederlanden en enkele decennia later in de noordelijke landsheerlijkheden vestigden, veeleer een stedelijke context op. Zulk een inplanting, dichter bij de weldoeners, gold ook voor Roermond. Gesticht als derde kartuis in de noordelijke Nederlanden, na Geertruidenberg en Monnikhuizen bij Arnhem, kende het Bethlehemklooster een klassiek verloop met de stichting door de wereldlijke heer Werner van Swalmen in nauwe samenspraak met het wel gedijend kartuizerklooster Sint-Barbara te Keulen. Hoewel slechts weinig bronnen ons over de eerste eeuwen van het bestaan inlichten, waren de materiele grondslagen van de stichting economisch stevig onderbouwd dankzij de vele schenkingen van de regionale en de lokale adel, gekoppeld aan een sober uitgavebeleid met veel langetermijninvesteringen, zoals molens. Geheel de vijftiende en aan het begin van de zestiende eeuw was de kartuis een baken van rust en continuïteit. Zo waren er nooit indicaties van protestantse sympathieën. Maar de rust werd ernstig verstoord door de dramatische evenementen van 1572, waarbij de kartuizers de beroemdste, maar niet de enige slachtoffers waren van de moordpartijen op geestelijken na de inname van Roermond door de troepen van Willem van Oranje.

In de vijftiende eeuw kende de kartuis enkele academisch geschoolde monniken, onder wie de conciliarist Bartholomeus van Maastricht (†1446) en de kerkpolitiek meer gematigde compilator Dionysius van Rijckel, die een immens uitgebreid oeuvre, ruimer dan alleen theologie, bij elkaar pende. Ondanks de kopieeractiviteiten van een tiental bij naam bekende vijftiende-eeuwse monniken beschikte Dionysius de Kartuizer over een bescheiden kloosterbibliotheek. Met zijn vele redactiewerk en de grote vraag naar zijn geschriften slaagde hij er duidelijk niet in om zijn eigen bibliografie bij te houden of van elk geschrift één manuscript in Roermond te bewaren. Toch vormde het materiaal dat Dionysius in boekvorm nodig had als basis voor zijn werken, de aanzet tot de bibliotheek in Bethlehem. In de zestiende eeuw fungeerde deze als een soort erfgoedbibliotheek om de autografen van Dionysius te bewaren, opdat diens geschriften op initiatief van Keulse kartuis uitgegeven konden worden. Parallel daarmee publiceerden de Roermondse kartuizers, ook weer in het kielzog van hun Keulse ordegenoten, volkstalige vertalingen van Latijnse geschriften voor religieuze praktijkoefeningen. Arnold Havens (°1540-†1610), die veel functies in nog meer kloosters opgenomen had, trok als zestiger naar Roermond om zich in alle rust aan historiografisch werk te wijden. Hij correspondeerde met veel contacten om historisch materiaal te verzamelen en klasseerde het archief in de kloosters van Roermond, Vught en Gent.

Zoals elke middeleeuwse bibliotheek kende de Roermondse kartuis drie belangrijke acquisitiebronnen. Binnen het erg karige bronnenmateriaal weet Thissen een aantal voorbeelden van eigen of uitbestede kopieerarbeid, van schenking en van aankoop te traceren. Eigen monniken die als kopiist werkten, waren alleszins Hendrik Weert, Hendrik Symonsz, Rudolphus van Almelo, Bollinck de Goch, Jan Heijsen van Grave en Hendrik Heijsen van Grave. De in Roermond actieve priester Ade Rolanus, ook Welvis genaamd, die tussen 1449 en 1459 met regelmaat afschriften van werk van Dionysius vervaardigde, was daarentegen geen kartuizer. Van andere kopiisten is de affiliatie niet gekend of terug te voeren tot andere kartuizerkloosters. Tot de bij naam gekende schenkers van boeken behoorden de Utrechtse kanunnik Willem van Rhenen, een Roermondenaar met de naam Jacob Mytter en prior Thomas Driel. Vanuit zijn biografie door zijn Keulse ordegenoot Dirk Loër (°ca. 1500-†1554) valt op te maken dat Dionysius de Kartuizer wanneer hij meereisde met Nicolaas van Cusa een zeldzame gelegenheid had om boekverkopers op te zoeken.

Zelfs na het uiterst minutieuze speurwerk van Thissen blijft het moeilijk om precieze uitspraken te doen over het handschriftenbezit van de Roermondse kartuizers bij de doorbraak van de boekdrukkunst. Ook in de nieuwe tijden bleven handschriften tussen kloosters reizen, vooral als er nog geen druk van bestond, en eenmaal dat wel het geval was, verdwenen ze vaak spoorloos, bijvoorbeeld om als maculatuur gebruikt te worden. Alleszins telde Peeters in zijn catalogus 177 banden met manuscripten, waarvan 27 Dionysiana, goed voor zowat 700 titels. Vergeleken met andere Europese kartuizen is dat redelijk bescheiden, maar tegenover de ordekloosters van Amsterdam en Monnikhuizen is dat dan weer een behoorlijk flink aantal. Zoals te verwachten bestond de kern uit theologische manuscripten van onder anderen Jean Gerson (°1363-†1429), Thomas van Aquino (°1225-†1274) en Hugo van Saint-Victor (†1141).

De verschuiving van geschreven naar gedrukt boek vond geleidelijk plaats, zodat er rond 1500 een zestigtal wiegedrukken aanwezig waren. In eerste instantie heeft Bethlehem die gedrukte werken aangeschaft die niet in manuscript aanwezig waren. Niet minder dan 27 convoluten met daarin ook handgeschreven onderdelen getuigen van deze evolutie. Qua inhoudelijke samenstelling zijn er nauwelijks wijzigingen: enkel de toename van het aantal preekbundels is opvallend. Maar aan de taal (bijna uitsluitend Latijn) of het formaat (vooral grote foliobanden, een derde kwartoformaat) wijzigde niets. Vooral van de grote internationale drukkerssteden als Bazel, Keulen, Straatsburg en Venetië werd gretig afgenomen.

In de eerste helft van de vijftiende eeuw groeide de bibliotheek snel. De aanwas, dubbel zo groot als bij hun stadsgenoten-kruisheren, situeerde zich vooral in de domeinen van theologie en spiritualiteit. Roermond nam gretig de werken af die hun Keulse ordegenoten aan een buitengewoon ritme publiceerden. Ondanks een veroordeling op het generaal kapittel van 1537 van Erasmus, beschikte het Bethlehemklooster over veel drukken van de prins der humanisten. Toch bleef het totale boekenbestand in de incunabel- en de postincunabeltijd beperkt tot een half tot één procent van de Europese boekproductie. Naast Keulen en Bazel namen voortaan Parijs, Lyon, Antwerpen en later ook Leuven een belangrijke plaats in als uitgeverijstad. De stadsbrand van Roermond in 1554 heeft de bibliotheekcollectie en de autografen van Dionysius niet beschadigd. Vanaf 1530 kwamen meer octavo’s en later duodecimo’s in het boekenbestand, terwijl de bescheiden opkomst van de volkstalen zich pas vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw inzette.

Doorheen de late middeleeuwen en de nieuwe tijden was er één grote constante in de geschiedenis van Bethlehem: de oriëntatie op Keulen en op de Barbarakartuis aldaar. Deze uitte zich bezijden de belangrijke inbreng bij de stichting en de universitaire studies, vooral in de mystieke teksten en de publicatie van Dionysius’ Opera, beide vanuit de Keulse kartuis en in de vele persoonlijke en literaire contacten met jezuïeten. In de tweede helft van de zestiende eeuw namen de contacten met de Keulse ordegenoten af. Enkel Laurentius Surius (°1523-†1578) verzorgde nog vanuit een apologetische reflex edities van veel mystieke auteurs zoals Johannes Tauler (°ca. 1300-†1361), Jan van Ruusbroec (°ca. 1293-†1381) en Hendrik Suso (°1295-†1366).

De bescheiden Roermondse boekcultuur werd gedragen door bibliotheken, die hun materiaal vooral uit Leuven en Parijs haalden. Het waren de bibliotheekbezitters die de markt bepaalden en niet de boekverkopers, noch de boekproducenten die zich vooral toelegden op klein risicoloos drukwerk.Zelfs een deadline van een paar maanden voor het drukken van de bibliotheekcatalogi van de afgeschafte kloosters bleek een onhaalbare opdracht. Een zeldzaam uitgebouwde, persoonlijke boekerij hoorde toe aan Roermonds eerste bisschop; Willem Lindanus (1562-1588). Tot de ruimere kloosterbibliotheken konden naast de kartuizerboekerij, die van de ongeschoeide karmelietessen, de dominicanessen, de kruisheren en de franciscanen met hun uitgebreide belangstelling voor homiletiek gerekend worden. Hiertegenover profileerde de jezuïetenbibliotheek zich door de ruime aanwezigheid van mediterrane en protestantse werken.

Aan zijn studie voegt Thissen een grote reeks tabellen toe. Daarin worden een aantal variabelen tegenover elkaar uitgezet, zoals tijdvak van uitgave, thematische rubriek in de bibliotheek, boekformaat, belangrijke bibliopolis en taal. Een aantal variabelen wordt ook vergeleken met andere bibliotheken. Voor het chronologisch indelen van de boeken is het vraagstuk van de omlooptijd van cruciaal belang. In redelijk wat onderzoek wordt er soms zelfs achteloos van uitgegaan dat een boek onmiddellijk na de druk in een bibliotheek belandde. Aan de hand van voorbeelden en afwegingen verantwoordt Thissen de keuze voor een periode van dertig jaar na de uitgavedatum om te bepalen wanneer een boek de collectie van Bethlehem vervoegde. Dit betekent dat een boek in elk van de dertig jaar na het uitgavejaar voor één dertigste meetelt.

In zijn studie getuigt Peter Thissen van een grote belezenheid en vertrouwdheid met veel thematieken over de grenzen van tijdvakken, van ordes en congregaties, van regio’s en landen. Hij hanteert daarbij steeds een relevante, comparatieve aanpak. Zowel qua globaal concept en in de grote lijnen van bibliotheekontwikkeling en -beheer, maar ook in het detail is Cel en wereld een magistrale studie. In deze dikke pil van goed 600 pagina’s hebben wij slechts enkele minuscule slordigheden kunnen ontdekken. De Maaslandse monografie van Ton Meijnknecht over monnik en conciliarist Bartholomeus van Maastricht dateert niet van 1981 (p. 123), maar van 1982, zoals terecht bij de status quaestionis (p. 83) van het onderzoek van Peeters’ catalogus en in de bibliografie (p. 581) staat. De naam van de heerlijkheid Sint-Joriswinghen (p. 167) hadden wij liever als het Hagelandse Sint-Joris-Winge gelezen. Uiteraard moet Lier (p. 329) als Lierde gelezen worden wanneer het over het convent van Sint-Maartens-Bos handelt. De vijftiende-eeuwse Leuvense theoloog en polemist Peter van der Beken liet zich in het Latijn Petrus de Rivo en niet de Rive (p. 345 en 623) noemen.

Cel en wereld leest als een receptiegeschiedenis van het geestelijk boek uit Antwerpen, Keulen en Leuven in een kleine bisschopsstad. Het is een magistrale, comparatieve studie over de boekcultuur in religieuze middens met veel invalshoeken, waarbij elk aspect steeds kwalitatief en kwantitatief grondig onderbouwd is.